De wekker gaat om 07.30 uur en we maken ons klaar voor de mijnexcursie van vandaag. We nuttigen onze gebruikelijke broodjes met jam en worden om 08.30 uur in het hostel in een mijnwerkerspak gehesen. We krijgen speciale laarzen, een overbroek, een rugzak, een jack en een helm met mijnlamp. Het gaat er nu dus echt van komen, we zullen vandaag tijdelijk de bovenwereld verruilen voor de onderwereld. Hoewel de deathroad bekend staat als een spannende excursie vind ik het bezoek aan de mijnen vandaag toch een stuk spannender. Het is bekend dat er een redelijk risico bestaat op ongelukken binnen in de mijn en dat er dagelijks mensen omkomen door het instorten van gangen. De berg waarin de gangen worden gegraven was ooit 5000 meter hoog en nu nog maar 4800 meter door het instorten van de gangen. Dat geeft wel aan dat er behoorlijk wat tunnels ingestort moeten zijn in de loop der jaren. De Boliviaanse overheid heeft zelfs gezegd dat het goed zou kunnen dat, na bijna 500 jaar tunnels graven, de berg op een dag volledig instort. Hopelijk is die dag niet vandaag.

Met een groep van 4 mijnwerkers en 6 toeristen komen we aan bij de mijnwerkersmarkt, waar mijnwerkers hun mijnspullen kopen. Hier wordt van ons verwacht dat we cadeau’s kopen voor de mijnwerkers binnen en dat doen we dan ook braaf. We kopen elk een zak cocabladeren (die de ze in de mijn gebruiken om op te kauwen en zo geen honger, minder slaap en meer energie te krijgen) en een fles limonade. De mensen in de mijn werken vaak in diensten van 12 uur of langer (onder de grond is er geen tijd) en dus zullen ze onze cadeau’s hard nodig hebben. Later vinden we in een winkeltje ook nog een staaf dynamiet. Dat cadeau kan natuurlijk niet ontbreken en dus kopen we een staafje. Best grappig om eens een staaf dynamiet in mijn handen te hebben na al die keren dat ik het op televisie heb gezien. Gelukkig kan het zonder nitraat en onstekingsmechanisme totaal geen kwaad en hoeven we ons geen zorgen te maken dat onze rugzak ontploft.

We vervolgen onze weg naar boven en komen aan bij een uitzichtpunt waar we de fabrieken zien die het zilverrijke erts verwerken. Hier kopen bedrijven (die vaak worden gerund vanuit “gringoland” (lees: the USA)) het erts van de mijnwerkers, om het vervolgens te ontleden en uit te voeren. De mijnwerkers zijn dus afhankelijk van de prijs die de bedrijven voor hun erts betalen en krijgen relatief weinig geld voor het ongezonde werk dat ze moeten verrichten (een gemiddelde mijnwerker wordt 40 tot 45 jaar oud). Ze zijn dan ook niet echt gecharmeerd van de fabrieken van de gringo’s en hebben het gevoel dat hun zilver als het ware gestolen wordt. Maar zelf een fabriek opzetten zit er ook niet in want daarvoor is er geen geld en geen eenheid. In de mijnen werken dagelijks namelijk naar schatting 20.000 mensen en die zijn sinds 1994 onderverdeeld in 49 coöperaties (daarvóór was alles van de overheid, maar doordat de mijnen uitgeput raakten heeft die zijn handen eraf getrokken). Elke coörporatie heeft zijn eigen mijngangen en werknemers en werkt dus als het ware autonoom. Ze betalen geen belasting over de erts die ze winnen en verkopen alles direct aan de gringofabrieken. We horen zelfs dat wanneer rivaliserende coörporaties elkaar in onder de grond tegenkomen (doordat ze per ongeluk een gat blazen tussen hun gangen) ze elkaar dan te lijf gaan met vuisten en dynamiet. Naast het instortings-en gasvergifitigingsgevaar kan het dus op een derde manier slecht met je aflopen onder de grond.

We vervolgen onze weg naar de ingang van de mijn en komen aan bij een smal spoor dat een tunneltje inloopt. Hier is de entree tot de onderwereld, de zwarte hel die we vandaag zullen betreden. Het is vandaag zaterdag en daardoor hebben we zowel pech als geluk. Pech omdat we de mijnwerkers niet in actie zullen zien, die vieren weekend en zijn zich aan het bezatten in het dorp (om 09.30 uur liepen ze vanmorgen al dronken over straat). Geluk omdat we nu minder kans hebben op onverwachte ontploffingen, instortingen en voorbij razende mijnkarretjes. Na een laatste pauze in de buitenlucht doen we onze helmlamp aan en betreden de mijn. Omdat Jeroen en ik voor een Engelse tour hebben gekozen worden we begeleid door twee mijnwerkers, waarvan er één Engels spreekt. Deze engelstalige gids is de Jack Sparrow van de mijnenwereld. Hij maakt voortdurend slechte grappen, loopt alsof hij chronisch dronken is en draagt een bijpassend hoofddoekje. Hij zou niet misstaan in een goede piratenfilm, dat is zeker. De andere 4 toeristen hebben twee normalere, Spaanstalige gidsen en gaan vooruit. In ons groepje van 4 lopen we enkele tientallen meters de mijn in en stoppen dan bij het beeld van de Tio, de duivel die de baas is in deze onderwereld. Waar god de almachtige heerser van de aardse wereld is, is de Tio (de duivel) de heerser van de onderwereld in de mijnen. Elke mijnwerker gelooft serieus dat er een duivel huist in de aarde en dat die bepaald of je die dag wel of niet levend terugkeerd naar de bovenwereld. Daarom is er bij elke ingang van een mijn een beeld gemaakt die de Tio moet representeren, een duivelachtig figuur met bijzonder groot gelachtsdeel. Wie de Tio respecteert en hem dingen geeft kan rekenen op een veilig verblijf in de onderwereld een een goede kans op het vinden van zilver. Er worden vele dingen geofferd, van cocabladeren tot alcohol en sigaretten. Tweemaal per jaar wordt er bij de ingang van de grot zelfs een lama geslacht en het bloed over het beeld van de Tio gegooid. Op de muren zien we nog sporen van bloed zitten en de gids probeert ons wijs te maken dat het om toeristenbloed gaat (na de documantaire van gisterenavond weten wij wel beter). Later die dag horen we dat er het afgelopen jaar 23 jonge vrouwen zijn verdwenen uit Potosi en dat die waarschijnlijk hebben gediend als offer voor de Tio en Pachamama (moeder aarde). Een erg bizar verhaal, maar ik zie sommige mijnwerkers er nog toe in staat ook. Het geloof in de Tio en Pachamama wordt echt erg serieus genomen. Jeroen en ik gooien allebei wat cocablaadjes over de Tio heen en hopen er maar het beste van.

We vervolgen onze weg en lopen door een echte mijngang zoals je die je voorstelt, met een kleine rails in het midden voor de mijnkarretjes en houten balken om het plafond overeind te houden. We lopen dieper en dieper de mijn in (soms half bukkend vanwege het lage plafond) en zien op de muren witte, oranje en gele mineralen. Het blijkt om arsenicum te gaan, een giftige stof die ontstaat bij de explosie van dynamiet. We wisten natuurlijk al dat het niet echt gezond zou zijn hier beneden in de mijn, maar dat er overal arsenicum tegen de muren en het plafond zit had ik niet verwacht. Zo nu en dan stoot je met je helm zelfs een stukje arsenicum af en moet je maar hopen dat het niet toevallig op de een of andere rare manier in je mond terecht komt. Wanneer we later een stukje omhoog klimmen in de mijngang zie ik ook nog wolachtig en groen gesteente dat er ook niet echt gezond uitziet. Het stukje omhoog klimmen is overigens niet echt geschikt voor de claustrofoben onder ons. We moeten ons letterlijk in bochten wringen om van het ene niveau naar het andere niveau te komen. Op de een of andere manier heb ik echter totaal geen angst, misschien wel omdat we begeleid worden door ervaren mijnwerkers die hier al vele jaren komen en omdat er vandaag niet gewerkt wordt en er dus geen ontploffingen zijn. We komen aan bij een grotere ruimte waar we samenkomen met de overige 4 toeristen en met zijn tienen op de grond gaan zitten. Eerst denk ik dat we even uitrusten voordat we verder de mijnen zullen ontdekken, maar wanneer het eerste biertje open gaat heb ik door dat dit wellicht het eindstation van onze tour is. De cadeau’s die we hebben gekocht voor de mijnwerkers delen we hier uit aan onze gidsen (wellicht omdat er vandaag weinig mensen aan het werk zijn, beetje een rare aangelegenheid) en de gidsen delen op hun beurt hun cadeau’s weer met ons. En we hebben geluk, want de andere toeristen hebben een flinke hoeveelheid bier meegenomen als cadeau voor de mijnwerkers (het is immers zaterdag en dat is een weekenddag waarop mijnwerkers flink dronken worden, onze gidsen dus ook…). En dat bier is niet zomaar bier, het gaat hier om Potosina, het hoogst gebrouwen biertje ter wereld. En omdat we het opdrinken op een hoogte van zo’n 4300 meter binnen in de mijn is dit tegelijkertijd de hoogste plek waarop ik ooit een biertje heb gedronken. Er is ook mijnwerkersalcohol, een klein plastic flasje met een alcoholpercentage van wel 92 procent (dat is tenminste wat er op de verpakking staat). Gelukkig wordt onze limonade gebruikt om dit hoge percentage een beetje naar beneden te brengen. En zo zitten we dus zeker een uur lang samen met 4 mijnwerkers en 6 toeristen onder de grond mooie verhalen te delen, onder het genot van een flinke hoeveelheid alcohol. Niet echt de tour die we ons voorgesteld hadden, maar eigenlijk misschien daarom juist nog leuker dan verwacht. Vooral omdat we ons nu zelf ook een beetje een mijnwerker voelen, we doen mee aan alle ondergrondse zaterdagsrituelen en luisteren naar echte mijnwerkersverhalen. Zo is het gebruikelijk om elke keer wanneer je een slok van je bier neemt een klein beetje bier op de grond te knoeien voor de Tio, die lust immers ook wel een pintje. Onze gids verteld ons ook van een mijnwerker die de Tio heeft gezien in de gangen en gillend naar buiten is gerend. Mijnwerkers werken altijd in koppels van twee omdat ze op die manier minder bang hoeven te zijn voor de Tio. De Tio loopt namelijk door de gangen van de mijn op zoek naar slachtoffers en kan elke gedaante aannemen. Er zijn verhalen van mijnwerkers die kinderen hebben zien rennen op plekken waar dat helemaal niet kon, of die andere mijnwerkers hebben gezien die daar op dat moment helemaal niet hadden kunnen zijn. Enge verhalen genoeg dus over de onderaardse duivel, ik ben blij dat we hem wat cocablaadjes hebben gegeven. De ondergrondse setting, met als enige verlichting de lampen van onze helmen, geeft het onderonsje een bijzonder karakter.

Na een leuk uurtje in de “huiskamer” sluiten we ons mijnbezoek waardig af. Onze gids heeft tijdens de excursie lucht gekregen van de dynamietstaaf die we hebben gekocht en heeft gezorgd voor alle middelen die nodig zijn om die tot ontploffing te brengen. Op een bepaald moment zit Jeroen zelfs met dynamiet, lont, nitraat en een ontsteker op zijn schoot, een redelijk gevaarlijke combinatie die volgens mij niet echt bedoeld is voor toeristen, maar het geeft ons nog meer een echt mijnwerkersgevoel. Dan is het moment daar, de halfzatte mijnwerkers snijden ons staafje dynamiet in drie delen en bereiden twee explosies voor in voorgeboorde gaten. Het is erg indrukwekkend om te zien hoe dit allemaal in zijn werk gaat, al hopen we tegelijkertijd dat we de mijn levend zullen verlaten. Het lont wordt voor onze ogen aangestoken en op het commando van de gids rennen we weg, op zoek naar veiligheid. De twee vrouwen in onze groep hebben eieren voor hun geld gekozen en zijn alvast naar beneden geklommen, maar wij staan om de hoek om de explosie te ervaren. Het is even een minuut donker en spannend voordat we de uiteindelijke klap van het eerste stukje dynamiet horen. Het is helaas een stuk doffer dan we hadden verwacht, maar dat komt wellicht doordat de mijnwerkers uit veiligheidsoverwegingen slechts 1/3 van de normale benodigde hoeveelheid nitraat hebben gebruikt. We wachten een tijd op het tweede stuk dynamiet, maar dat komt helaas niet tot ontploffing. Het is dus niet mogelijk om bij het gat te gaan kijken omdat het tweede stuk dynamiet alsnog af kan gaan en we moeten zelfs een stukje rennen voor het geval het dynamiet alsnog tot ontploffing komt. Best spannend dus, maar misschien ook wel wat onverantwoord voor de gemiddelde toerist. Allemaal overleven we de explosies en we begeven ons weer naar de ingang van de mijn. Het was een bijzondere mijnexcursie waarbij we niet de mijn in werking zagen, maar wel een aardige indruk kregen van het mijnwerkersleven op zaterdag. Ik denk dat we er op de een of andere manier toch allemaal van genoten hebben.

Na ons mijnavontuur nemen we een uitgebreide douche en bezoeken we het belangrijkste museum van Potosi. Dat museum bevindt zich in het oude muntgebouw waar al vanaf de 18e eeuw zilveren munten worden geslagen. Ik zou een heel blogje kunnen wijden aan wat we binnen allemaal gezien hebben, maar ik zal het proberen samen te vatten omdat het anders wel een extreem lang verhaal wordt. We krijgen zeer bijzondere machines te zien waarmee eeuwen geleden munten gemaakt werden. De Spanjaarden hebben hier met Spaans hout uit Sevilla grote houten raderen gemaakt die werden aangedreven door ezels (elke ezel werkte 12 uur per dag en ging ongeveer 2 tot 3 maandjes mee). Die raderen zorgden op hun beurt voor het roteren van grote metalen rollen waartussen plakken zilver plat werden gewalst. Daaruit werden vervolgens zilveren munten geslagen voor Spanje en later voor Bolivia. De eerste munt van Zuid-Amerika werd overigens ook hier in Potosi geslagen in de 16e eeuw. Helaas heeft de stad zijn rol als muntenleverancier moeten opgeven en worden de Boliviaanse munten nu gemaakt in Chili en Canada (het Boliviaanse briefgeld komt uit Frankrijk). Erg jammer dat deze historische plek nu dus zijn functie verloren heeft, al is er nog wel een prachtig en uniek museum over dat herinnert aan hoe het ooit was. We zien in het museum ook nog bijzondere schilderijen, vele soorten mineralen uit de mijnen en vele zilveren attributen uit de streek. Zeker de moeite van een bezoek waard dus, helemaal omdat we tijdens ons bezoek begeleid worden door de beste gids die ik ooit heb gehad. Hij weet echt alle jaartallen en namen feilloos op te noemen en telkens wanneer we één van de vertrekken gehad hebben zegt hij; “Please, feel free to look around for a few minutes”, om vervolgens met zijn handen op zijn rug tevreden naar de ingang van de volgende zaal te kuieren. Zijn engels is erg goed en hij weet op al mijn vragen een adequaat antwoord te formuleren; Dit is iemand met passie voor zijn vak, geweldig! We besluiten onze dag in een gezellige bar in de hoofdstraat, waar we de avond doorbrengen tussen de locals met muziek uit de 90s. Hoewel we het natuurlijk niet zeker weten hebben we niet het idee dat we tussen de mijnwerkers zitten dit keer, maar die zullen ook wel allemaal met een kater op bed liggen inmiddels.

2 Thoughts on “Dag 89: De zilvermijn

  1. Leo on 27/10/2012 at 21:14 said:

    “We horen dat wanneer rivaliserende corporaties elkaar onder de grond tegenkomen, ze elkaar dan te lijf gaan met vuisten en dynamiet.”
    “We vinden in een winkeltje een staaf dynamiet. Dat cadeau kan natuurlijk niet ontbreken en dus kopen we een staafje.”
    “Jeroen en ik gooien allebei wat cocablaadjes over Tio heen en hopen er maar het beste van.”
    “We wisten natuurlijk wel dat het niet echt gezond zou zijn hier beneden, maar dat er overal arsenicum tegen de muren en het plafond zou zitten, had ik niet verwacht.”
    “Op de muren zien we ook nog sporen van bloed zitten. Later die dag horen we dat er het afgelopen jaar 23 jonge vrouwen zijn verdwenen uit Potosi en dat die waarschijnlijk hebben gediend als offer voor Tio en Pachamama.”
    “Het is gebruikelijk om elke keer wanneer je een slok van je bier neemt een klein beetje bier op de grond te knoeien voor Tio, die lust immers ook wel een pintje.”
    “Dan is het moment daar, de halfzatte mijnwerkers snijden ons staafje dynamiet in drie delen en bereiden twee explosies voor in voorgeboorde gaten. De twee vrouwen in onze groep hebben eieren voor hun geld gekozen en zijn alvast naar beneden geklommen.”

    Als je deze willekeurige zinnen ergens zou lezen, zou je geen idéé hebben waar ze op slaan! In jouw mijnverhaal komen ze prachtig tot leven in een wondere (maar tegelijk ook harde) werkelijkheid! ¡Fantástico!

  2. Fenna on 28/10/2012 at 06:14 said:

    Ik ben blij dat je uit de mijn bent! En nog blijer dat ik me er niet van bewust was dat je er in zat… Heel leuk al die deathdingen, offers en arsenicum, maar ik was vroeger in de grotten in België al bang dat je uit het treintje zou stappen en voor altijd daar zou moeten blijven, dus…! Liefs, Fenna

Post Navigation